Archeologie en (het lastige) publiek

Interview met Ruben van Dijk, door Evert van Ginkel

 

Iedereen die ooit heeft geprobeerd een publiek te interesseren voor archeologisch onderzoek of daarvan afgeleide verhalen, weet dat kinderen tot een jaar of 12 laaghangend fruit zijn, en dat 55-plussers best geïnteresseerd zijn in het onderwerp. De allermoeilijkst te bereiken groep, als je die ooit al tegenkomt, is die van de adolescenten en postadolescenten – laten we zeggen; de 14- tot 30-jarigen. Menigeen (onder wie de auteur) heeft die groep dan ook min of meer opgegeven. Iemand van die leeftijd heeft immers de keuze uit een hoop andere lollige dingen, tenzij ze van het uitzonderlijke soort zijn dat van jongs af aan stenen en scherven heeft verzameld. Láát ze, ze komen later wel terug met jun jonge kinderen, denken we dan maar.

Ruben van Dijk, afgestudeerd aan de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden (master Applied Archaeology) legt zich daar niet bij neer en gaat die uitdaging aan. Zijn jongeren inderdaad niet geïnteresseerd, zo nee, waarom niet, en hoe komen we erachter waarom dat is, en zijn er manieren te bedenken waarmee we ze wél kunnen binnenhalen? We laten hem zelf aan het woord.

`Mijn belangstelling voor publieksarcheologie in het algemeen werd gewekt door bezoek aan landen als Zweden, Denemarken en Frankrijk. Ik vond de museale opstellingen over archeologie daar en de manier waarop archeologische monumenten werden gepresenteerd, veel verfrissender en inspirerender dan bij ons. Toen ik archeologie ging studeren, had die publiekskant van het begin af mijn belangstelling.

`Nou was het nog niet makkelijk om mijn weg te vinden. De discipline `Heritage and Museum Studies’ binnen de archeologische opleiding in Leiden is toch wat beperkter dan wat ik `publieksarcheologie’ zou noemen. Het is deels nogal theoretisch, deels museaal-technisch.  Ik keek voor wat ik wilde doen toch vooral naar buiten, zoals het volgen van workshops bij de RCE, of het meedoen aan projecten over de Zuiderwaterlinie die door Leiden en de TU Delft waren georganiseerd.

`Voor mijn bachelorscriptie heb ik geprobeerd te achterhalen wat bezoekers van twee parken met archeologische achtergrond van die ruimten vonden. Het ging om Park Matilo in Leiden en Park Arentsburgh in Voorburg, allebei met een Romeins verleden [castellum Matilo en de stad Forum Hadriani] maar heel verschillend ingevuld. Ik heb daar enquêtes gehouden, met vragen als: wat brengt u hier, weet u iets van de achtergrond, wat vindt u ervan?  Het was natuurlijk maar een beperkte proef, maar wat eruit naar voren kwam, was dat het voor de meeste mensen niet in de eerste plaats de historie was die ze ernaar toe trok; hun waardering gold vooral de groene ruimte en het `buurtidee’, het sociale aspect. Er waren trouwens best mensen die zich heel goed bewust waren van de historische achtergrond en dat aspect positief waardeerden.

`Voor mijn masterscriptie heb ik me gericht op de jongere publieksgroep, zo van 18-25 jaar, en dan wat hun kennis en waardering betreft voor archeologische locaties in de open lucht: hunebedden, grafheuvels, de tastbare en zichtbare relicten dus.  Daarvoor ben ik niet ter plekke gaan enquêteren, dan had ik lang kunnen wachten voor er iemand uit die groep langs kwam. Ik heb geprobeerd ze online te vinden, en dan in eerste instantie binnen de groepen die voor mij het makkelijkst bereikbaar waren: studenten archeologie en jonge vrijwilligers. Dat is natuurlijk al een hele selecte groep, maar ik moest ergens beginnen. Het gekke was, dat ik zelfs binnen die groep nauwelijks respons kreeg. Bijna niemand stuurde een formulier terug, met eenvoudige vragen als: ken je deze locaties, wat was je voorkennis, wat vind je ervan?  Uiteindelijk kreeg ik al netwerkend wel antwoorden binnen, maar het was meteen duidelijk dat dit een lastig onderwerp is. Zelfs bij wat je toch `jonge professionals’ kunt noemen, waren deze locaties slecht bekend of spraken niet erg aan.

`Toch ben ik ervan overtuigd dat ik het zo moet aanpakken: naar de doelgroep toegaan en ze bevragen, ze komen zeker niet naar jou toe. En dan luisteren, en dan stap voor stap verder. Ik blijf het namelijk wél de moete waard vinden om ze te proberen te bereiken. Het is ook geen kleine groep, als je iedereen tussen 15 en 35 eronder vat. Dat is de moeite waard om aan te werken.

`Ik doe dat nu stap voor stap, vanuit mijn eigen bedrijf – Past Forward – en sinds twee jaar als bestuurslid van de Nederlandse Archeologievereniging AWN. Daarbinnen leid ik nu met vier anderen de werkgroep AWN-jongeren. Er zijn nu zo’n 75 leden van tussen de 18 en 27 jaar op een totaal van 2200 AWN-leden, dat aantal willen we wel omhoog krijgen. Er is weinig verbinding met andere groepen gelijkgestemde jongeren. Ik wil een gemeenschap vormen waarbinnen deze groepen regulier contact hebben en ervaringen uitwisselen. Door te luisteren naar wat zij vinden van archeologie en alles wat daarmee te maken heeft, kunnen we misschien in kaart brengen wat deze groep aantrekt of juist tegenhoudt. Als we daar greep op krijgen, kunnen we met de opgedane kennis nieuwe instrumenten ontwikkelen. Daarvoor zou ik ook graag professionals in de publieksarcheologie verzamelen, om samen te werken aan nieuwe modellen.

`Er is in deze groep best interesse voor zaken als `erfgoed’ en `cultuurhistorie’, daar ben ik van overtuigd, maar op andere manieren, manieren die wij – nog – niet kennen. Ik heb op de Museumnacht in het RMO in Leiden gestaan. Daar bleek dat jongeren zich best willen engageren met archeologie, als we maar iets aanbieden dat bij hun stijl past. We moeten te weten komen wat dat is. Dat kan ook via instellingen als de ArcheoHotspots en natuurlijk sociale media. We staan nog maar aan het begin.

`Wat het RMO betreft – en dan kom ik terug waarmee ik begon – ik vind iets als de projectie op de Taffehtempel nou een voorbeeld hoe je iets heel nieuws en spectaculairs kunt maken met behoud van de inhoud. Het museale gedeelte van Castellum Hoge Woerd in Utrecht heeft ook hele goede, nieuwe presentatievormen toegepast. Daar zit echt wel schot in, en elders ook. Dus waarom zouden we ook niet deze nieuwe doelgroep kunnen bereiken, als we weten wat ze aan het tikken brengt?’

 

De website van Past Forward, www.pastfwd.nl, is in ontwikkeling maar geeft een goede indruk van de missie.

 

Evert van Ginkel