Terugblik op de Honderd Stukskes
Interview met Theo de Jong
Gevallen in de strijd van alledag/ scherf af, verf af, doorgesleten/ vervangen en al snel vergeten
Bovenstaande regels van voormalig Eindhovens stadsdichter Piet van den Boom zouden boven ieder Depot voor Bodemvondsten kunnen hangen. Ze zouden de bezoekers eraan kunnen herinneren dat 95% van wat ze binnen in kratten, dozen, zakjes en laadjes kunnen aantreffen, bestaat uit afval van eeuwen of millennia geleden. De dichter had echter afval uit een veel recenter tijdvak op het oog, toen hij zijn strofen schreef: letterlijk `grootmoeders tijd’, de eerste helft van de 20ste eeuw. Hoewel de hoeveelheid afval die de gemiddelde Nederlandse burger in 1950 een vijfde was van tegenwoordig – 100 tegenover 500 kilo per jaar – leefden ook onze ouders, groot- en overgrootouders in een consumptiemaatschappij. Ze hadden toegang tot een veel grotere hoeveelheid en variëteit aan consumptiegoederen dan hún grootouders, al bepaalde de welstand van een huishouden en de plaats waar men woonde, hoeveel men zich van al die artikelen kon aanschaffen. De meeste mensen konden een dubbeltje maar éénmaal omdraaien en kochten dan ook bewust en gericht op de langere termijn. Toch was ook toen een aanzienlijk deel van het gebruiksgoed niet bedoeld of geschikt om heel lang mee te gaan. Afgezien van de oorlogsjaren, waarin schaarste aan grondstoffen dwong tot gescheiden inzamelen, hergebruik en recycling, belandde het meeste afval op de vuilnisbelten en in de verbrandingsovens van de gemeentelijke reinigingsdiensten. Op het platteland werd afval lange tijd nog op het erf of een verwaarloosd stukje grond begraven. Zo ook in ’t Hout, een dorp ten zuidwesten van Helmond, waarvan het tegenwoordig bestuurlijk deel uitmaakt en waarin het ruimtelijk volledig is opgegaan. In 1930 was het dorp echter deel van een gemeentelijke twee-eenheid met Mierlo, die naar het laatstgenoemde dorp was genoemd, en men sprak dan ook van Mierlo-Hout. Sinds 1931 beschikte de gemeente over een officiële vuilnisbelt in de vorm van een grote kuil buiten ’t Hout, waar leem was gewonnen voor een steenfabriek. Het vuilnis werd keurig opgehaald en gestort. Daarnaast zijn er echter verschillende min of meer clandestiene storthopen, waar groepjes burgers hun afval dumpen. Eén ervan ligt iets ten noordoosten van het dorp, op de gemeentegrens van Mierlo en Helmond, zodat het toezicht marginaal is. `Een drassig stukje grond, waar je niets op kon bouwen’, aldus een voormalig buurtbewoner die er als kind het afval van het gezin heen bracht. Tussen 1930 en 1957 stortten hij en andere bewoners uit beide gemeenten daar hun lege flessen, afgedankte schoenen en nog honderden andere zaken die waren `gevallen in de strijd van alledag’. `Veel waardevols lag er niet’, aldus de genoemde ervaringsdeskundige. `De mensen waren over het algemeen arm (…) kapot speelgoed of huisraad waar geen eer meer aan te behalen viel, ging naar de stort.’
Het was een bijzondere periode waarin veel verandert in Nederland. De eerste emmers met huishoudelijk afval werden naar de afgelegen belt gebracht in het begin van de crisisjaren. De jaren 1940-1945 volgden, waarin er weinig te koop was en alles dus zo lang mogelijk werd bewaard en onderhouden. Daarna kwamen de jaren van wederopbouw, waarin het oude leven weer werd opgepakt en vanaf 1950 werd overtroffen in welvaart en welzijn. Het particuliere storten ging gewoon door, tot de gemeente er in 1957 een eind aan maakte. De stortplaats werd afgedekt en `al snel vergeten’. tot het terrein een halve eeuw later werd gesaneerd ten behoeve van nieuwbouw. Daar en dan, in 2016, begint het verhaal van de Honderd Stukskes. Theo de Jong, gemeentelijk archeoloog van Helmond, kijkt terug op het project waarin afval uit de recente tijd terugkeerde bij de generatie die de oorspronkelijke objecten heeft gekend, gebruikt en weggegooid, met onverwachte effecten voor de deelnemers en voor het denken over publieksparticipatie in de archeologie.
Theo: `Het begon met de bodemsanering van het terrein, in de nazomer van 2016. Wij hadden daar als archeologische dienst op zich niets mee te maken. Het was dat een vrijwilliger meldde dat er van alles werd gevonden bij die sanering. Leuke flesjes vooral, maar ook andere spullen. Dat bracht ons, nieuwsgiering als we als archeologen zijn, op een idee: zit hier een verhaal in? We zijn toen eens gaan kijken en gingen praten met de saneerders. We mochten niet bij het saneren zelf zijn, maar mochten in de koffie- en lunchpauzes de storthopen afzoeken. Met een bodemsaneringskeuring mochten we het terrein op. Zo verzamelden we uiteindelijk zo’n 1500 stuks herkenbare afvalresten. Herkenbaarheid was wel een criterium, stukken baksteen of vormeloos oud roest lieten we liggen. Als een onooglijk stuk toch heel kenmerkend was, namen we het toch mee voor de variatie, dan keken we wat minder scherp. Maar we hadden betrekkelijk weinig tijd, dus pakte vooral de meer complete stukken mee, het was letterlijk graaien uit de storthopen.
`Dat we iets te pakken hadden wat van overstijgende waarde kon zijn, merkten we al in onze contacten met de saneerders. Die interesseerden zich vanzelfsprekend niet voor deze zooi, het is hun werk van alledag. Ze vonden het een beetje raar dat wij daar anders tegenaan keken. Toch zag je dat kantelen, naarmate we zelf verhalen gingen vertellen over sommige spulletjes die we opraapten, over ons werk en over het idee achter deze zoektocht. Dan heb je het dus over mensen die er qua generatie en belevingswereld heel ver vanaf staan, maar er toch aardigheid in begonnen te krijgen.
`We hebben daarna een tentoonstelling georganiseerd in het EDAH-museum in Helmond, waar ze een enorme hoeveelheid historisch verpakkingsmateriaal tentoonstellen. Daar paste ons materiaal natuurlijk mooi in. Het trok best veel bekijks, veel regionaal maar toch ook wel landelijk. De rondleiders hoorden meteen allerlei verhalen uit de eerste hand van de veelal oudere bezoekers. Hee, dit is dat, hee, dat heb ik ook nog gebruikt. Zo kwamen we, in samenwerking met Kunstkwartier Helmond, op het idee om die verhalen actief bij ouderen te gaan ophalen. Vrijwillige `verhaalvangers’ interviewden tientallen senioren uit Helmond en Mierlo-Hout, en tekenden hun ooggetuigenverslagen op. Deels gebeurde dat in zorgcentra. We waren ons ervan bewust dat dit een laatste gelegenheid was om iets over dit recent-historische materiaal uit eigen beleving en herinnering op te tekenen. Ook omdat menig verhalenverteller niet meer zou meemaken, wat er uiteindelijk van het project zou worden.’

Dat project was `Helmond in 100 stukskes, vuilnis met verhalen.’ Het had een uitstraling die niet te vergelijken was met de onaanzienlijk stukjes afgedankt huisraad die er de basis van vormden. Het kreeg in 2019 de Grote Archeologieprijs van de SAP, het werd in 2020 vereeuwigd in een gelijknamige publicatie (`een boek, geen website – papier blijft’, aldus Theo, zich goed bewust van de betrekkelijkheid van die uitspraak). OCW-minister Ingrid van Engelshoven kwam in 2021 persoonlijk de bundel in ontvangst nemen in Helmond en Erfgoed Brabant nomineert het project voor de nieuwe erfgoedprijs ‘Brabants Lof’. Ook in 2023 wordt ‘Helmond in 100 stukskes’ genoemd als voorbeeld van archeologische publieksparticipatie en als vertaling van de Faro-gedachte. Plaatselijk leeft het project door in activiteiten van de heemkundekring, die onder andere een `memoriespel’ op basis van de vondstcategorieën op de agenda heeft staan.
`Het is deels een project van de mensen zelf, zij deelden hun herinneringen en voegden informatie toe. Daarnaast hebben we natuurlijk zelf veel aanvullend onderzoek gedaan, iets waar de niet-archeologisch geschoolde burger niet aan toekomt. We hebben veel gehad aan het digitale krantenarchief Delpher, waar een schat aan oude reclames in te vinden is, inclusief afbeeldingen.
`Over het algemeen hebben we de verhalen die ons werden verteld, ongefilterd opgeschreven, tenzij we echt twijfelden. Dan hebben we wel een inhoudelijke check toegepast en de informatie waar nodig gecorrigeerd. Ook was er wel wat redactionele bewerking nodig hier en daar. Niet iedereen is de vertelkunst even goed machtig. Maar we hebben ervoor opgepast dat het niet ons verhaal werd. Dat heeft immers óók een filter. Voor de verhalenvertellers zelf was het sociale aspect van het delen van de verhalen, onderling en met ons, minstens zo belangrijk als de inhoud van de verhalen zelf.’
De maatschappelijke impact is duidelijk. Hoe kijkt Theo als archeoloog terug op de Honderd Stukskes, met de `scherf af, verf af, doorgesleten’?
`Het is natuurlijk geen archeologie zoals we die normaliter uitoefenen, waarbij de context van het stratigrafische verband belangrijk is. Het laat zich meer vergelijken met het verzamelen van detectorvondsten. Maar het raakt wel aan archeologische thema’s. Bijvoorbeeld: wat hebben we geselecteerd, en waarom, en wat hebben we, los van die selectie, niet gevonden? Die vraag moet je je als archeoloog altijd stellen natuurlijk. We hebben bijna geen hout, om begrijpelijke redenen. Maar we hebben ook heel weinig materiaal dat met religie en cultus in verband is te brengen, hoewel in ieder huis in deze katholieke streek objecten stonden die daarmee te maken hadden. Hoogstwaarschijnlijk gingen zulke objecten langer mee door de generaties heen, werden ze vaker en zorgvuldiger gerepareerd en werden ze uit respect niet als ander afval afgedankt. Het confronteert je met de betrekkelijkheid en geldigheid van je archeologische interpretatie.

`Iets anders wat we beseften, is dat projecten als deze niet eindeloos herhaald of gerepliceerd kunnen worden. Wij namen een gelegenheid waar die zich niet overal voordoet. Maar ook als we weer zo’n kans zouden krijgen, zouden we hem dan grijpen? We liepen al tegen de grens aan van wat het ons aan tijd kostte. Stel dat we ooit de officiële belt bij de steenfabriek zouden kunnen opgraven: waar zouden we alles moeten laten? Je creëert een enorme depotproblematiek. Misschien kunnen andere partijen het voorbeeld wel volgen. We moeten wel bedenken: het afval van vandaag zal niet op deze manier kunnen worden onderzocht door toekomstige generaties. Daarvoor is de afvalverwerking te goed georganiseerd, er wordt naar gestreefd om alles hetzij opnieuw te gebruiken in welke vorm dan ook, of volkomen te vernietigen. En, wat we óók hebben gemerkt: de belangstelling is mooi, maar wekt ook een zekere hebzucht op. Een medewerker van een saneringsbedrijf die je nu met een glimlach een oud flesje komt aanreiken, zet het een volgende keer op Marktplaats.
`Het materiaal dat we hebben verzameld en besproken, is afval, en tenslotte wordt alles afval, dat is ook iets wat je niet genoeg kunt beseffen. Het is aan de andere kant de zichtbare vergankelijkheid van archeologisch materiaal, en het bijbehorende (vind-)plaatsgebonden verhaal dat het z’n unieke karakter geeft en zich ook in de beleving onderscheidt van `gave’ objecten. Dat is de allure van de archeologie.’
Door Evert van Ginkel